Er zijn gsm’s. | | |
Mensen moeten er spaarzaam omspringen met water. | | |
Kinderen gaan er naar school. | | |
Er zijn mensen die in armoede leven. | | |
Er worden veel aardappelen gegeten. | | |
Je vindt er goud, koper en andere grondstoffen. | | |
Er wordt een offer gebracht voor Moeder Aarde. | | |
Bijna iedereen kan er het volkslied zingen. | | |
Ouders willen het beste voor hun kinderen. | | |
De meeste mensen feesten graag. | | |
Er is een koning. | | |
Mensen betalen met euro’s. | | |
De meeste mannen en vrouwen werken hard | | |
Kinderen spelen er graag computerspelletjes. | | |
Mensen leven vooral binnen. | | |
Er zijn verschillende officiële talen. | | |
De mensen dragen kleren die ergens anders gemaakt zijn. | | |
Het stadsleven is anders uit dan het leven op het platteland. | | |
Er wordt ook lamavlees en cavia gegeten. | | |
In elk huis is er stromend water. | | |